SV | En God zag hun werken, dat zij zich bekeerden van hun bozen weg; en het berouwde God over het kwaad, dat Hij gesproken had hun te zullen doen, en Hij deed het niet. |
WLC | וַיַּ֤רְא הָֽאֱלֹהִים֙ אֶֽת־מַ֣עֲשֵׂיהֶ֔ם כִּי־שָׁ֖בוּ מִדַּרְכָּ֣ם הָרָעָ֑ה וַיִּנָּ֣חֶם הָאֱלֹהִ֗ים עַל־הָרָעָ֛ה אֲשֶׁר־דִּבֶּ֥ר לַעֲשֹׂות־לָהֶ֖ם וְלֹ֥א עָשָֽׂה׃ |
Trans. | wayyarə’ hā’ĕlōhîm ’eṯ-ma‘ăśêhem kî-šāḇû midarəkām hārā‘â wayyinnāḥem hā’ĕlōhîm ‘al-hārā‘â ’ăšer-diber la‘ăśwōṯ-lâem wəlō’ ‘āśâ: |
En God zag hun werken, dat zij zich bekeerden van hun bozen weg; en het berouwde God over het kwaad, dat Hij gesproken had hun te zullen doen, en Hij deed het niet.
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.
|
En God zag hun werken, dat zij zich bekeerden van hun bozen weg; en het berouwde God over het kwaad, dat Hij gesproken had hun te zullen doen, en Hij deed het niet.
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!